Sociologie te Leiden (januari 1963 - juni 1968)

In september 1963 vroeg de docent Sociale kaart van Nederland mij een krantenknipselarchief aan te leggen voor zijn college. Het werd een ordening op basis van een alfabetisch trefwoordenregister van onderwerpen. Pas later kreeg ik de gelegenheid een documentatiesysteem te ontwikkelen, bestaande uit een selectie van 'abstracts' uit een drietal referaattijdschriften van de overheid. Het systeem maakte gebruik van de daarin vermelde UDC-codes, zodat de voorselectie uit de tijdschriften uiteindelijk aan de hand van gebruikelijke codes kon geschieden.

Eind februari 1966 is me gevraagd een overzicht te maken van de diverse activiteiten op documentatiegebied in het Sociologisch Instituut. Het verscheen als interne publicatie: W.M. Hirs, Rapport classificatie-onderzoek, een drietal verkenningen over documenteren in het algemeen en sociologische documentatiesystemen in het bijzonder, augustus 1966, 60 blz.
Het rapport bestaat uit vier delen: A. Resultaten en conclusies van de verkenningen; B. Zes 'Leidse'documentatiesystemen; C. Het documentatiesysteem in het algemeen; D. Een ontwerpclassificatie in de UDC. Het verhaal is gedateerd, het ontwerp achterhaald. Wel is van belang het probleem dat in het rapport gesignaleerd wordt. Er is een fundamenteel conflict tussen een universele classificatie die alle onderwerpen wil indelen en een classificatie voor een bepaald vakgebied of specialisatie daarin. De (universele) documentalist heeft als doel alle bestaande kennis in documenten te klasseren volgens de vigerende UDC, zodat deze kennis kan worden teruggevonden; de wetenschap heeft als doel nieuwe kennis te ontwikkelen en dientengevolge de classificatie te herzien.

Mijn stage mocht mijn werk bij de 'Fédération Internationale de Documentation' betreffen: mijn eerste ervaring met een internationale organisatie, reeds opgericht in 1895 en opererend met verschillende soorten vertegenwoordigers, een algemene assemblee, een bestuursraad, een uitvoerende commissie, diverse taakinhoudelijke (sub)commissies enz. Het secretariaat bestond uit slechts een handvol medewerkers en administratieve ondersteuners. Mijn uitzicht op de Hofweg 7 was het Binnenhof. Het stageverslag dateert van juni 1966. 

In maart 1968 leverde ik in Leiden mijn doctoraalscriptie in: De voorlichting in Nederland over ontwikkelingssamenwerking, een sociologisch onderzoek, 74 blz. De beoordeling verbaasde mijzelf waarschijnlijk het meest: uitmuntend! Maar van mijn voornemen er een wetenschappelijk artikel van te maken, is nooit iets terecht gekomen. Mijn werkzame leven was verder gewijd aan de volksgezondheid. Toch is dit onderzoek na een halve eeuw nog steeds actueel, want ontwikkelingssamenwerking blijft voer voor populisten. Ik interviewde toen vijf tweedekamerleden (uit verschillende partijen) en vier hoge en middelbare ambtenaren van buitenlandse zaken, direct betrokken bij het beleid van ontwikkelingssamenwerking. Ik legde hen 58 zinsneden en oneliners voor uit kranten en beleidsnota’s die ze moesten rangschikken volgens een vaste verdeling van positief tot negatief, een zogenaamde Q-sort. De uitkomsten vergeleek ik met die van twee andere groepen: 9 indirect-betrokkenen (lokale politici en ambtenaren) en 9 nauwelijks betrokkenen (mensen uit middengroepen en lager). Mijn veronderstelling dat de Q-sort van direct-betrokkenen significant de meeste samenhang zou vertonen, ondanks bijvoorbeeld partijprogramma’s, werd bevestigd. De daarachter liggende theorie was simpel. Door publieksvoorlichting ontwikkelen mensen wel een bepaald gevoel (drive) over een onderwerp, maar niet een meer op feiten gebaseerde meer duurzame houding (attitude), een bereidheid mede daarnaar te handelen. Na 50 jaar weten we dat gevoelens heel vluchtig zijn (vergelijk twitter), maar toen was nog de doelstelling van de voorlichting over ontwikkelingssamenwerking bij Nederlanders een positieve houding te kweken en de waarde ervan te doen inzien. Voor het ontwikkelen van een houding of waarde is publieksvoorlichting onvoldoende. Je moet echt met een onderwerp wat te maken hebben, als politicus of beleidsmaker of als bekende van hen die erin werkzaam zijn, wil er sprake zijn van een houding, voor of tegen. Ik heb maar een exemplaar van mijn scriptie op dun doorslagpapier en soms met de hand bijgewerkt; de PC moest nog worden uitgevonden. Hij is te leen.